De derde algemene brief van de apostel Johannes

3 John

1De ouderling aan den geliefden Gajus, welken ik in waarheid liefheb.
 ouderling Waarom Johannes zichzelf zo noemt, zie 2Jo 1:1.
,
 Gajus, Wie deze Gajus geweest is wordt nergens elders verklaard tenzij hij een van die is geweest waarvan men leest Act 19:29, en Act 20:4; Rom 16:23; 1Co 1:14.
,
 welken ik in Zie 2Jo 1:1.
2Geliefde, voor alle dingen wens ik, dat gij welvaart en gezond zijt, gelijk uw ziel welvaart.
 voor alle dingen Of in alles.
,
 gelijk uw ziel welvaart Namelijk daar zij begaafd is met de kennis der zaligmakende en gezonde leer, en met velerlei christelijke deugden; dat, gelijk gij ene gezonde ziel hebt, gij zo ook een gezond lichaam moogt hebben.
3Want ik ben zeer verblijd geweest, als de broeders kwamen, en getuigden van uw waarheid, gelijk gij in de waarheid wandelt.
 waarheid, gelijk Dat is, oprechtheid; 1Jo 3:18.
,
 in de waarheid wandelt Zie 2Jo 1:4.
4Ik heb geen meerdere blijdschap dan hierin, dat ik hoor, dat mijn kinderen in de waarheid wandelen.
 mijn kinderen in Dat is, discipelen, die ik door de prediking van het Evangelie heb geboren, gelijk Paulus spreekt van de Corinthiërs, 1Co 4:15.
5Geliefde, gij doet trouwelijk, in al hetgeen gij doet aan de broederen en aan de vreemdelingen,
 trouwelijk, Dat is, gelijk een getrouw uitdeler der goederen, die u de Heere daartoe verleend heeft, betaamt. Zie Luk 12:42; 1Co 4:2.
,
 in al hetgeen Dat is, dat gij hen in uw huis ontvangt, herbergt en onderhoudt.
,
 de vreemdelingen, Dat is, die behalve dat zij broeders en gelovigen zijn, ook om des Evangelies wil in vreemde landen zich moeten ophouden.
6Die getuigd hebben van uw liefde, in de tegenwoordigheid der Gemeente; welken indien gij geleide doet, gelijk het Gode waardig is, zo zult gij weldoen.
 uw liefde, Dat is, uw milddadigheid, die gij uit liefde aan hen betoond hebt.
,
 in de tegenwoordigheid Dat is, openlijk in de vergadering der gemeente, waarin ik mij nu ophoud; welke vele oude leraars menen geweest te zijn de gemeente van Efeze.
,
 geleide doet, Dat is, niet alleen hen uitgeleide doet, een eind van den weg met hen gaande, maar hen ook verzorgende van hetgeen hun tot de reis zal nodig zijn. Zie Act 27:3, en Act 28:10.
,
 gelijk het Gode Grieks Gode waardig. Zie Col 1:10; 1Th 2:12.
7Want zij zijn voor Zijn Naam uitgegaan, niets nemende van de heidenen.
 voor Zijn Naam Dit kan verstaan worden, òf dat deze broeders uit hun vaderland gegaan zijn in vreemde landen, om daar het Evangelie te prediken onder de heidenen; òf, dat zij om den dienst van God en de belijdenis der christelijke leer, uit hun vaderland hebben moeten gaan en vluchten in vreemde landen. Het eerste is het waarschijnlijkst, naar het volgende vs.8.
,
 niets nemende Namelijk voor hun dienst, maar voor niet het Evangelie predikende, om geen verhindering te geven aan het Evangelie van Christus, gelijk Paulus ook gedaan heeft; 1Co 9:12.
8Wij dan zijn schuldig de zodanigen te ontvangen, opdat wij medearbeiders mogen worden der waarheid.
 de zodanigen Namelijk gelijk in het voorgaande vers vs.7 beschreven worden.
,
 te ontvangen, Namelijk in onze huizen, te herbergen en verzorgen van hun lichamelijke nooddruft.
,
 medearbeiders mogen Daarmee ook mogen helpen bevorderen de verbreiding der ware leer van het Evangelie.
9Ik heb aan de Gemeente geschreven; maar Diotrefes, die onder hen zoekt de eerste te zijn, neemt ons niet aan.
 aan de Gemeente Namelijk waarvan Gajus òf een leraar, òf een voortreffelijk lidmaat was. Wie deze gemeente geweest is, wordt nergens aangewezen.
,
 geschreven; Namelijk aangaande deze zaak, om deze broeders aan hun aan te bevelen. Hoewel wij dezen brief niet hebben, daaruit kan niet besloten worden, dat er iets zou ontbreken aan de volmaaktheid der heilige Schrift; dewijl het maar een brief is geweest van aanbeveling, en zo er iets in dien brief geschreven is geweest ter zaligheid nodig, dat wordt in andere boeken der heilige Schrift genoeg gevonden; en Johannes zelft getuigt dat zijn Evangelie genoegzaam is, om te geloven en zalig te worden; Joh 20:31.
,
 zoekt de eerste Dat is, die uit eergierigheid boven zijn medebroeders zich verheffende, tracht om deze te overheersen en al het gezag aan zich alleen te trekken.
,
 neemt ons niet aan Dat is, acht mij, noch mijn schrijven en voorspreken niet.
10Daarom, indien ik kom, zo zal ik in gedachtenis brengen zijn werken, die hij doet, met boze woorden snaterende tegen ons; en hiermede niet vergenoegd zijnde, zo ontvangt hij zelf de broeders niet, en verhindert degenen, die het willen doen, en werpt ze uit de Gemeente.
 indien ik kom, Namelijk tot u, gelijk ik hoop dat haast geschieden zal, vs.14.
,
 in gedachtenis brengen Dat is, hemzelf voor ogen stellen en de gemeente bekend maken, dat zij het moge weten en bedenken.
,
 zijn werken, die Namelijk die hij hier beschrijft.
,
 boze woorden Dat is, lasterlijke.
,
 snaterende tegen Dat is, beuzelingen voortbrengende.
,
 ons; en hiermede Dat is, mij, gelijk ook in het voorgaande vers, vs.9.
,
 de broeders niet, Namelijk die beschreven worden, vs.7.
,
 verhindert degenen, Of verbiedt.
,
 die het willen doen, Dat is, die deze broeders willen ontvangen.
,
 werpt ze uit de Gemeente Namelijk door den kerkelijken ban.
11Geliefde, volgt het kwade niet na, maar het goede. Die goed doet, is uit God; maar die kwaad doet, heeft God niet gezien.
 kwade niet na, Dat is, zo in het algemeen allerlei kwaad als in het bijzonder dit kwaad voorbeeld van Diotrefes.
,
 goed doet, is Dit kan ook verstaan worden zo in het algemeen van allerlei goed als in het bijzonder van het goede der weldadigheid jegens de broeders, dat hij hierin Gajus prijst.
,
 die kwaad doet, Dat is, die zijn werk maakt van kwaaddoen. Want anderszins doen de wedergeborenen ook soms wel iets dat kwaad is, uit zwakheid.
,
 niet gezien Namelijk met de ogen van het ware geloof, of Hem niet recht gekend. Zie 1Jo 3:6.
12Aan Demetrius wordt getuigenis gegeven van allen, en van de waarheid zelve; en wij getuigen ook, en gij weet, dat onze getuigenis waarachtig is.
 wordt getuigenis Namelijk van bijzondere godzaligheid, liefde en getrouwheid.
,
 van allen, en Namelijk gelovigen die hem kennen.
,
 van de waarheid Dat is, deze getuigenis is gans waarachtig, daar hij het ook met de daad en waarheid dagelijks betoont.
,
 wij getuigen ook, Dat is, ik Johannes; gelijk ook vs.9,10.
,
 dat onze getuigenis Dat is, dat ik niet placht te getuigen dan wat waarachtig is; Joh 19:35.
13Ik had veel te schrijven, maar ik wil u niet schrijven met inkt en pen;
 veel te schrijven, Namelijk aangaande deze zaken. Zie 2Jo 1:12.
14Maar ik hoop u haast te zien, en wij zullen mond tot mond spreken. [1:15] Vrede zij u. De vrienden groeten u. Groet de vrienden met name.
 u haast te zien, Dat is, haast bij u te zijn of tot u te komen.
,
 mond tot mond spreken Zie de aantekeningen 2Jo 1:12.
 Vrede zij u Dit was de gewone wijze van groeten onder de Joden of Hebreën. Zie hiervan Joh 20:19.
,
 De vrienden Dat is, de gelovigen die hier zijn.
,
 de vrienden Dat is, de gelovigen die bij u zijn.
,
 met name. Dat is, elk in het bijzonder.
Copyright information for DutSVVA